Gedachtegoed • 1658 tot 1670
Benedictus de Spinoza (1632-1677) hoort tot het kleine gezelschap van filosofen die de geschiedenis van het westerse denken hebben bepaald. Al tijdens zijn leven werd hij door vooraanstaande geleerden beschouwd als een vernieuwend denker. Echter, repressie van kerk en staat hinderde Spinoza bij het publiceren van zijn werk. Vanaf het begin van de negentiende eeuw groeide in Nederland de herwaardering voor zijn denkbeelden. Na diepgaand onderzoek introduceerde historicus Jonathan Israel in 2001 het begrip ‘Radicale Verlichting’, een filosofische stroming waarvan hij Spinoza als de belangrijkste grondlegger beschouwt.
Spinoza voltooide zijn levenswerk Ethica in Den Haag (postuum uitgegeven in 1677). Hieronder worden zijn vroegste werken in het kort toegelicht.
Tractatus de intellectus emendatione
± 1658/59? • Verhandeling over de verbetering van het verstand
Dit is vooralsnog Spinoza’s vroegst overgeleverde werk. Het stamt vermoedelijk uit zijn Amsterdamse tijd, uit de late vijftiger jaren.
Dit werk is nauw verbonden met Spinoza’s visie op de menselijke heilsweg. Vandaar ook dat de filosoof in het begin van zijn betoog zijn eigen zoeken naar de waarheid presenteert als een crisis met existentiële dimensies: het gaat om het bereiken van het hoogste goed, te weten het inzicht in de eenheid van de geest met de gehele natuur. Daartoe moet het verstand ontdaan worden van alle mogelijke vooroordelen en dwalingen, om tot hogere vormen van kennis te kunnen geraken. Dat is uiteindelijk alleen mogelijk als de geest zich richt naar de enig ware idee die ons gegeven is, de idee van een hoogst volmaakt zijnde, ofwel God.
Korte verhandeling van God, de mensch en deszelvs welstand
± 1660 - 1661
De eerste poging om zijn eigen filosofie systematisch uit te werken ondernam Spinoza in een geschrift wat we niet in zijn originele gedaante kennen. In de negentiende eeuw kwam een Nederlandse vertaling tevoorschijn, met als opschrift ‘Korte verhandeling van God, de mensch en deszelvs welstand’.
Echt kort is de KV niet te noemen; waarschijnlijk doelt de titel meer op de aanpak dan op de omvang. Bij dit onderwerp (metafysica en zedenleer in één) levert dat toch al gauw een uitvoerig betoog op. In dit vroege werk ontwikkelt Spinoza zijn eigen opvattingen door die af te grenzen tegen de filosofie van Descartes, de scholastiek en de Renaissance. In veel opzichten hangt hij nog dicht tegen zijn voorgangers aan. Pas in de Ethica, die voor een groot deel hetzelfde wijsgerige terrein bestrijkt, heeft hij een geheel zelfstandige positie bereikt.
Lang heeft men verondersteld dat de KV het minst interessante werk van Spinoza is, dat bovendien ook nog in vertaalde vorm tot ons is gekomen. Tegenwoordig wordt algemeen aanvaard dat de KV een authentieke, zij het nog niet helemaal uitgerijpte Spinoza-tekst is.
In de KV staat centraal de gedachte dat God oorzaak is van alles; de immanente oorzaak van binnen uit. Niet transcendent – als een wezen buiten de wereld, dat de wereld zou hebben geschapen zoals een ambachtsman producten maakt. De wording van de wereld moet als een inwendig proces worden begrepen, als een zichzelf voortbrengen van de natuur: natura naturans.
God is dus volkomen identiek met de natuur. Omdat de natuur alles omvat dient in die samenhang alles te worden begrepen. Ook de mens is deel van de natuur. Het tweede deel van de KV behandelt de aard van de mens, opgevat als oorzakelijk bepaald natuurwezen. Hoe die bepaling eruit ziet wordt door Spinoza uitvoerig beschreven: mensen zijn onderhevig aan allerlei affecten (emoties), en voor zover zij daarop geen invloed kunnen uitoefenen zijn ze machteloos en ongelukkig. Door toenemend inzicht kan de greep op het eigen bestaan verstevigd worden, en kunnen mensen zich opwerken tot een kennis van God of de natuur die gepaard gaat met liefde; een liefde tot God die tevens een liefde tot de natuur is. Daarin bestaat het menselijk geluk, ofwel de ‘welstand’ waarvan de titel spreekt.
Filosoof Jan Knol schreef in 2011 een moderne hertaling van dit belangrijke eerste geschrift. Bij dit geheel geeft hij uitleg en commentaar, waarmee de geoefende lezer een aantrekkelijke kennismaking heeft met de tijdloze filosofie van Spinoza. Het helpt ons nadenken over thema’s als godsdienst, ecologie, psychologie, sociologie, politiek en vooral ook over ethiek. Informatie
Principia philosophiae cartesianae
± 1663 • Metafysische gedachten
In Rijnsburg gaf Spinoza een privécursus over de Principia philosophiae (1644) van Descartes. Zijn toehoorder was Johannes Casearius, een Leidse student die later faam verwierf als botanicus. Aan zijn eigen omwerking van de Descartes-tekst voegde Spinoza een appendix toe.
Spinoza maakte van de omwerking een heel eigen tekst. Hij heeft namelijk het betoog dat Descartes in korte paragrafen had geformuleerd, helemaal opnieuw op meetkundige wijze gerangschikt met behulp van definities, axioma’s, stellingen en bewijzen. Dat Spinoza voor deze vorm heeft gekozen, terwijl Descartes dat juist niet had gedaan, is al een indicatie voor de verschillen tussen de twee denkers. In de inleiding die aan het werk werd toegevoegd heeft Spinoza expliciet laten opnemen dat hij het niet met alle in het boek verdedigde posities eens is.
Niettemin heeft hij het de moeite waard geacht de redeneringen van Descartes in zijn Principia zo voordelig mogelijk weer te geven en de argumentatie waar mogelijk te verbeteren. De geometrische betoogtrant is nauw verbonden met Spinoza’s eigen visie dat alles gedetermineerd is, dat alles door causale relaties onderling samenhangt en alles zijn oorzaak vindt in God. Daarmee verandert ook het godsbegrip zeer radicaal: in Spinoza’s eigen filosofie valt God geheel samen met de alomvattende natuur. Daarvan is bij Descartes nog niets te merken.
In zijn Principia behandelt Spinoza slechts de helft van het gelijknamige werk van Descartes. Hij is zich ervan bewust dat zijn eigen filosofie op geen enkel begrip kan rekenen, als het publiek niet eerst vertrouwd is geraakt met de cartesiaanse vernieuwing van de filosofie en wetenschap. Je zou kunnen stellen dat de filosofie van Spinoza de ideeën van zijn voorlopers tot hun logische consequenties brengt. Spinoza’s Principia en de Cogitata metaphysica over Descartes zijn dus op te vatten als een eerste stap op weg naar zijn eigen filosofie.
Renatus Des Cartes
1664 • Beginzelen der wysbegeerte, deel I en II
Na de meetkonstige wijze beweezen door Benedictus de Spinoza Amsterdammer. Mitsgaders des zelfs overnatuurkundige gedachten, in welke de zwaarste geschillen, die zoo in ’t algemeen, als in ’t byzonder deel der overnatuurkundige ontmoeten, kortelijk worden verklaart.
Alles uit ’t Latijn vertaald door Pieter Balling, koopman, schrijver, vertaler en lid van de collegianten.